Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Uria zeide tot David: De [20]ark, en Israel, en Juda blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten mijns heren zijn gelegerd op het open [21]veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn huisvrouw te liggen? [Zo waarachtig als] [22]gij leeft en uw ziel leeft, [23]indien ik deze zaak doen zal! 20. Die zij in zware oorlogen plachten mede te nemen, om, in den nood zijnde, den Heere raad te vragen, gelijk te zien is Num.31:6, 1 Sam.4:4, en 1 Sam.14:18, hoewel zulks ten aanzien der huichelaars [die ongelovig zijnde, zich op de uiterlijke genadetekenen tevergeefs verlaten] vruchteloos was. 21. Hebreeuws, aangezicht des velds. 22. Zie Gen.42:16. 23. Waarop te verstaan is: Zo doe mij God dit en dat. Van zulk een afgebroken manier van spreken, in het eedzweren gebruikelijk, zie Gen.14:23. Deze ijverige en godvruchtige redenen van Uria behoorden David wel bewogen te hebben, om zich aan deze vromen man niet verder te bezondigen.